
Jurisprudentie
BD9636
Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 08/635 en AWB 08/634
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 08/635 en AWB 08/634
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Ter zitting is door verweerster bevestigd dat de bij besluit van 8 november 2007 ingetrokken ontheffing van de arbeidsverplichtingen op dit moment ziet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Uit artikel 2.5, eerste lid, van de verordening volgt dat ontheffing van deze verplichtingen niet mogelijk zou zijn. Uit de bewoordingen van artikel 9, tweede lid, van de WWB valt de mogelijkheid van een dergelijke inperking van de mogelijkheden tot ontheffing van arbeidsverplichtingen niet af te leiden. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr.3, paragraaf 3.1.3 en de toelichting bij artikel 9) wordt slechts duidelijk dat ontheffing van de verplichtingen alleen tijdelijk, in individuele gevallen en om dringende redenen plaats kan vinden en dat een college moet onderzoeken of door middel van voorzieningen individuele belemmeringen kunnen worden weggenomen. Voor een uitsluiting van de mogelijkheid tot ontheffing van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB ziet de voorzieningenrechter in de wetsgeschiedenis geen grondslag. Het bepaalde in artikel 2.5, eerste lid, van de verordening mist daarom verbindende kracht voor zover daarin is bepaald dat de plicht, genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB in alle gevallen blijft bestaan.
Verweerster kon, gelet op de voorlopige conclusies van de door verzoekster ingeschakelde psychiater en de in het verleden ingeschakelde REA-arts niet volstaan met de eigen conclusie of die van de arbeidsdeskundige dat verzoekster niet arbeidsongeschikt te achten is, omdat zij tentoonstellingen kan organiseren. Dat in de rapportage van de psychiater sprake is van voorlopige conclusies, omdat verzoekster zich niet wil laten behandelen, is daarbij niet relevant. Onvoldoende zorgvuldig onderzoek, strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 08/635 en AWB 08/634 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[XXX], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht,
tegen
De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
Gemachtigde: C.M.T. de Paepe.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 8 november 2007 de aan verzoekster verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen in het kader van haar bijstandsuitkering met ingang van 1 november 2007 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 15 mei 2008 heeft verweerster het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht van 4 juni 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij faxbericht van 4 juni 2008 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 3 juli 2008 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB), voor zover hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB verplicht: a) naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen, indien hem daartoe het recht toekomt b) gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening Werk en Bijstand Drechtsteden (hierna: de verordening) is bepaald dat overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de WWB, de bestuurscommissie, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen, tijdelijk, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de arbeidsplicht, genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de WWB. De plicht, genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB blijft in alle gevallen bestaan.
Ingevolge artikel 2.5, tweede lid, van de verordening beoordeelt de Bestuurscommissie of de belemmeringen geheel of gedeeltelijk door het aanbieden van een voorziening kunnen worden weggenomen. Gehele of gedeeltelijke ontheffing wordt slechts verleend in de mate dat de niet weg te nemen belemmering de arbeidsinschakeling beperkt.
2.2. Het bestreden besluit
Verzoekster heeft een uitkering krachtens de WWB. Bij besluit van 2 juni 2005 is zij ontheven van arbeidsverplichtingen in verband met medische beperkingen op grond van een REA-advies van 25 november 2003. Op 5 oktober 2007 is verzoekster door verweerster uitgenodigd om haar mogelijkheden op het gebied van arbeidsinschakeling te bespreken. Tijdens dit gesprek, op 10 oktober 2007 met de klantmanager en een arbeidsdeskundige, heeft verzoekster te kennen gegeven naar haar idee geen benutbare mogelijkheden te hebben, onder andere vanwege een doorgemaakte kwaadaardige aandoening en haar psychische problemen die zij als gevolg van de behandeling door artsen heeft gekregen. Zij wil haar leven als kunstenares ongewijzigd voortzetten en ervaart haar kunst als therapie. Ze wil geen psychologische behandeling. Vervolgens heeft verweerster aan bedrijfsarts R. Lie Pauw Sam verzocht een advies uit te brengen. In het advies heeft de arts geconcludeerd dat verzoekster benutbare mogelijkheden heeft, waarbij rekening moet worden gehouden met beperkingen op het gebied van dynamische handelingen, statische houdingen en sociaal functioneren. Naar de mening van de bedrijfsarts zou het aan te bevelen zijn dat verzoekster een professionele behandeling krijgt in verband met haar psychische problemen, maar wil verzoekster dit niet. Zij is daardoor echter niet arbeidsongeschikt te achten. Vervolgens heeft verweerster het besluit van 8 november 2007 genomen. In bezwaar heeft verzoekster rapportages overgelegd van behandelend chirurg dr. F. van Coevorden en van psychiater A. de Werk. Verweerster heeft hierin geen aanleiding gezien het bezwaar van verzoekster gegrond te verklaren. Het rapport van psychiater A. de Werk is opgesteld op verzoek van verzoekster en gaat uit van aannames. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat verzoekster met de problemen die zij ervaart, geen arbeid kan verrichten. Nu verzoekster te kennen heeft gegeven tentoonstellingen te organiseren en naar het buitenland te gaan met haar werk, kan niet staande worden gehouden dat zij arbeidsongeschikt is. Zij moet in staat worden geacht inkomsten te genereren.
Ter zitting heeft verweerster gesteld dat verzoekster iedere psychologische behandeling weigert, en dat daarom het rapport van psychiater A. de Werk niet als deugdelijk onderzoek naar de psychische gesteldheid van eiseres wordt gezien.
2.3. De gronden van het verzoek
Verzoekster heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening gehouden is met haar medische klachten. Er is sprake van ernstige psychische problematiek naar aanleiding van lichamelijke klachten. Het is onzorgvuldig dat door de bedrijfsarts geen informatie is ingewonnen bij de behandelende sector. Dat verzoekster stelt geen psychiatrische behandeling te willen, laat onverlet dat verweerster zorgvuldig en gemotiveerd onderzoek dient te verrichten naar de arbeidsmogelijkheden van verzoekster. Verweerster heeft geen rekening gehouden met de conclusie van de psychiater, dat bij arbeidsinschakeling decompensatie snel zal plaatsvinden. Gelet op haar lichamelijke en psychische klachten dient een nader, onafhankelijk onderzoek plaats te vinden naar haar beperkingen.
2.4. Beoordeling
Ter zitting is door verweerster bevestigd dat de bij besluit van 8 november 2007 ingetrokken ontheffing van de arbeidsverplichtingen op dit moment ziet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Hoewel verweerster dit niet direct aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, volgt uit artikel 2.5, eerste lid, van de verordening dat ontheffing van deze verplichtingen niet mogelijk zou zijn. Uit de bewoordingen van artikel 9, tweede lid, van de WWB valt de mogelijkheid van een dergelijke inperking van de mogelijkheden tot ontheffing van arbeidsverplichtingen niet af te leiden. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr.3, paragraaf 3.1.3 en de toelichting bij artikel 9) wordt slechts duidelijk dat ontheffing van de verplichtingen alleen tijdelijk, in individuele gevallen en om dringende redenen plaats kan vinden en dat een college moet onderzoeken of door middel van voorzieningen individuele belemmeringen kunnen worden weggenomen. Voor een uitsluiting van de mogelijkheid tot ontheffing van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB ziet de voorzieningenrechter in de wetsgeschiedenis geen grondslag. Het bepaalde in artikel 2.5, eerste lid, van de verordening mist daarom verbindende kracht voor zover daarin is bepaald dat de plicht, genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB in alle gevallen blijft bestaan.
Nu de mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing van arbeidsverplichtingen rechtstreeks op artikel 9, tweede lid, van de WWB berust, en verweerster blijkens de ter zitting gegeven toelichting de besluitvorming rechtstreeks heeft gebaseerd op artikel 9, tweede lid, van de WWB en niet (mede) op de verordening, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het bestreden besluit ook inhoudelijk te toetsen.
Het REA-advies uit 2003 is opgesteld op verzoek van verweerster door L. van de Bossche, arts. Hij heeft in deze rapportage geconcludeerd: 'er is sprake van een blijvende psychische stoornis, waardoor ik cliënte volledig arbeidsongeschikt beoordeel'.
De conclusie van de door verzoekster in bezwaar overgelegde rapportage van A. de Werk en D.M. Winkler 'Indicatiestelling, diagnose en behandelplan' luidt: 'bij cliënte is sprake van sensitief/schizotypische, mogelijk deels narcistische problematiek. Indien cliënte binnen haar zienswijze wordt gedwongen om te solliciteren naar andere bezigheden dan haar kunstenaarschap lijkt een duidelijk risico voor decompensatie te bestaan, met mogelijk acting out, externaliserende en eventueel paranoïde interpretatie en eventueel impulsdoorbraken. Voor meer volledige diagnostiek zou er een uitgebreid psychologisch onderzoek kunnen plaatsvinden'.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze rapportage geen deugdelijk psychiatrisch onderzoek zou zijn, omdat verzoekster zich niet wil laten behandelen. De rapportage is onder andere opgesteld en ondertekend door A. de Werk, psychiater. Op basis van de bevindingen tijdens een gesprek is aan de hand van de DSM-IV-criteria een voorlopige diagnose gesteld. Dat er sprake is van voorlopige conclusies, door verweerder aannames genoemd, in dit rapport en dat verzoekster zich niet wil laten behandelen, doet er niet aan af dat op basis van deze rapportage gerede twijfel bestaat over de bevindingen van de bedrijfsarts, dokter Lie Pauw Sam, mede bezien in het licht van de conclusie van L. van de Bossche.
Verweerster kon derhalve niet volstaan met de eigen conclusie of die van de arbeidsdeskundige dat verzoekster niet arbeidsongeschikt te achten is, omdat zij tentoonstellingen kan organiseren. De voorzieningenrechter wijst er hierbij eveneens op dat verweerster, blijkens de verklaringen ter zitting, evenmin heeft onderzocht of, en zo ja in welke mate, verzoekster daadwerkelijk tentoonstellingen heeft georganiseerd en daaruit inkomsten heeft gegenereerd. Verweerster heeft slechts volstaan met de conclusie dat er bij bijstandverlening in de jaren 2005, 2006 en 2007 geen aftrek heeft plaatsgevonden vanwege inkomsten. Niet uit te sluiten valt dat verzoekster in het geheel geen inkomsten heeft verworven met haar activiteiten.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing niet gebaseerd op voldoende zorgvuldig onderzoek. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. Het beroep wordt gegrond verklaard. De voorzieningenrechter ziet eveneens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verzoekster behandeld moet worden als ware zij vrijgesteld van de verplichtingen, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb afgewezen.
De voorzieningenrechter bepaalt dat naast het griffierecht in de hoofdzaak ook het griffierecht in de voorlopige voorziening wordt vergoed.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 966,-- (beroepschrift, verzoekschrift, verschijnen ter zitting) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- treft met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening inhoudende dat verzoekster behandeld moet worden als ware zij vrijgesteld van de verplichtingen, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af;
- bepaalt dat het openbaar lichaam Drechtsteden het door verzoekster betaalde griffierecht, te weten in totaal € 78,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van dit beroep en het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 966,-- ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand;
- wijst het openbaar lichaam Drechtsteden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarin op het beroep is beslist, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.